VAN/VOOR DE ZATERDAGTRIMMERS (06-02-2021)

Verslag. (06.02.21)

Het erelid

Wekelijks spoed ik mij in het weekeinde naar een sportcomplex in de omgeving van ons dorp, om daar een notabele of anderszins opvallende sporter te interviewen voor het dorpsblaadje. Ditmaal begaf ik mij naar de hockeyclub alwaar ik een erelid van de vereniging zou ontmoeten, die daar een wedstrijd van zijn kleindochter wilde bijwonen. Het was die dag mooi weer, de zon scheen fel en Ik zag het honoraire lid al van ver staan, met zijn karakteristieke Panama tegen de zon en zijn onderscheidende speldje op zijn revers.

Ik had door tijdgebrek weinig voorbereid voor dit gesprek, maar ik had al vernomen dat als ik hem een open vraag stelde hij vervolgens het woord zou nemen en pas na het vierde biertje zijn mond zou houden, alvorens hij, zeker bij dit zonnige weer, in slaap zou vallen. 
Na de gebruikelijke begroetingen begon ik ons gesprek met de zin: “Meneer Van Dorp, fijn dat u even tijd heeft, U was ook wel een echte hockeyer heb ik gehoord, hoe is dat zo gekomen?”
Ik had kennelijk de juiste snaar geraakt want hij barstte onmiddellijk los.
“Nou, ho, ho, ik was helemaal niet van het hockey. Integendeel, ik vond het een veel te elitaire sport, voor een ander soort mensen, die zich ook anders kleedden en anders spraken. Zeker bij het hockey, HBS-leerlingen, de boys met korte broeken tot de knieën, en de meiden met veel te lange jersey plooirokjes van Bleyle, alleen zij werden er warm van. Zij waren duidelijk een jongere uitgave van hun ouders, ouders die doorgeleerd hadden en die ook jaarlijks een paar weken vakantie hadden, ik niet, ik mocht op de fiets, twee dorpen verder een paar dagen logeren bij tante Rie en ome Gerrit en neef Gerrie (vernoemd naar zijn ouders). Zij hadden ook een boerderij. Neef Gerrie was een jaar ouder, maar op bepaalde gebieden vele jaren ervarener dan ik, zoals het geheim van die jersey plooirokjes maar nu dwaal ik af”. 
Ondertussen was ik nog geen steek wijzer, dus ik probeerde voorzichtig het gesprek weer op hockey te brengen en zag de link met de plooirokjes, “Neef Gerrie zat dus op hockey?” 
“Nee, in het geheel niet, hij was net als ik van het voetbal, niet van dat arrogante tikkie-takkie voetbal, zoals van lucky Ajax, nee van dat voetbal waar ze in Rotterdam-Zuid patent op hebben, mannelijk en stoer, vechtend tot het laatste eindsignaal. Feijenoord speelde met bejubelde zwoegende voetballende volkshelden met lange haren en afgezakte kousen behorende bij de statuur van een volksclub, Ajax showde met technische talenten, waarvan kleding en uiterlijk in elk geval picobello in orde waren, Ajax deed ook aan opleiding, Feijenoord niet, spelers van Feijenoord hadden talent, werden daarmee geboren, hadden ook gelijk de kicksen aan.” 
“Nee, het hockey was er bij mij niet met de paplepel ingegoten, maar omdat de bovenmeester van de -School met den Bijbel- in ons dorp vond dat ik, als enige, wel naar de Hogere Burger School kon, stond er een paar maanden later bij mij thuis een Karachi King in de paraplubak, waar overigens bij mijn weten nooit een paraplu in had gestaan, die bezaten we niet, wel twee wandelstokken, die ik met mijn vriendjes gebruikte als doelpalen bij het balletje trappen.” 
“Naast de grote Bosatlas, en het Kramers Nederlands woordenboek was het op de die HBS ook verplicht een hockeystick aan te schaffen, scheenbeschermers niet, en dat heb ik geweten, daarover later. Als voetballertje, ik was inmiddels lid van de zaterdagmiddag voetbalvereniging van het dorp en speelde bij de aspiranten, als voetballertje word je geleerd hoe je technisch een bal stopt. Dat lukte mij met een lederen voetbal, wij speelden toen nog met een 3-tje, heel aardig. Bij het hockey met zo’n keiharde  hockeybal mag dat niet zoals u misschien weet, dat heet shoot, dat weet elke hockeyer. Later op die HBS bij de lessen Lichamelijke Oefening, heb ik vele, op die school verboden, krachttermen geuit als de hockeybal weer mijn scheenbeen beroerde, omdat ik niet bij machte was een bal correct te stoppen met de stick voor mijn been, zoals het hoort. De leerkracht van dienst vond het toen nodig om mij te leren om links te gaan spelen met de stick, omdat je dan de bal altijd naast je lichaam stopt. Zo is dat gekomen, dat leer je dus niet meer af. Daar kan ik nog wel een leuke anekdote over vertellen.” 
“Nee, laat maar zitten” zei ik, “dat verhaal is mij bekend, laten we bij het onderwerp blijven. Gaat u verder met mijn vraag.” 
“Oh ja” zei hij “maar ik moet toch nog even iets vertellen over het hockey in die tijd. Mijn vader hield zoals gezegd ook melkkoeien, hij was dus zoals dat nu heet: “bestuurder van een melkveebedrijf”, met pal naast de wei bevond zich het hockeyveld van Eechtrop, hèt hockeyveld, want de vereniging beschikte slechts over één, in miserabele toestand verkerend grasveld, waar zelfs voor de koeien weinig te halen viel. Voor aanvang van de eerste wedstrijd op de zondag liepen de spelers in een sliert naast elkaar spiedend over het veld, met vlak daarachter de voorzitter, die een kruiwagen zand torste om ontdekte holen van hazen of konijnen met zand te dichten. Tenslotte, als het een natte week was geweest, werd het resterende zand in de kruiwagen verdeeld over de blubber voor de beide doelen, waarna de aanvoerder met een hark een en ander egaliseerde. Over het clubhuis zal ik verder niet te veel uitweiden, je kon er kennelijk redelijk schuilen als het regende en je omkleden. Uiteraard was er geen douche, die hadden wij thuis ook niet. Er was een toilet met een beerput aan de achterkant, die eens per jaar werd leeggeschept.” 
“Maar, wat was de vraag ook alweer, oh ja wat ik hier doe. Ja, ik kom naar mijn kleindochter kijken, laten we er even naar toe lopen, ze zijn al begonnen.” 

Ik loop met de heer Van Dorp mee. Zijn kleindochter speelt bij de jongste jeugd, de zogenaamde F-jes, die in zestallen spelen op een kwart veld. Terwijl we daarnaartoe lopen zien wij, weggestopt aan het eind van het veld, een aantal oudere personen met hockeystick, clownesk gekleed in alle kleuren van de regenboog, achter een hockeybal aansjokken. Ik vraag de heer Van Dorp wat daar gaande is, waarop hij antwoord: “Dat zijn onze trimhockeyers, de meeste al van gevorderde leeftijd, waarbij 80+ geen uitzondering is, sommigen hebben voor hun pensioen al echt hockey gespeeld. Een aantal probeert het niveau van de spelertjes op het veld ernaast te benaderen, wat verdraaid niet meevalt. U ziet het, het is nauwelijks om aan te zien, maar ik heb gehoord dat het geweldig leuk is om daaraan mee te doen. Maar eh, u weet nu wel genoeg van mij, dan ga ik me nu verder met mijn kleindochter bemoeien, nou ja bemoeien ik ga alleen kijken, ik houd de mond stijf dicht, aanwijzingen geeft alleen de coach”. 
De heer Van Dorp sluit zich aan bij een aantal andere grootouders en Ik loop licht teleurgesteld langzaam richting het clubhuis en hoor hem nog net bulderen: “Marije, Marije, bij je man blijven. Stick aan de grond, wat heb ik je nou geleerd!” 
We waren nog niet eens aan het bier toegekomen.

2. Algemeen.
# Deze week weer een mooi verslag, sorry interview, van een onzer en wel  met een erelid ener hockeyvereniging. Mocht iemand vragen of dit interview  wel eens autobiografische elementen  zou kunnen bevatten, dan is ook nu het antwoord dat elke gelijkenis met bestaande personen of gebeutenissen op louter toeval berust.  
# Komende zaterdag ideale omstandigheden voor echt sneeuwhockey door de zaterdagse trimmers met rode konen van de kou en inzet, echter helaas, pindakaas!

3. Trim-, Toernooiagenda.
# 15.03.2021 De Zaterdagtrimmers bestaan alweer 46 jaar!.

Gegroet, Wiel

Trimmers op Zaterdag Overzicht